ZES EN TWINTIGSTE EN LAATSTE HOOFDSTUK
Wanneer ik wilde vertellen, hoe de Katjangs en Jan van Beek dikke vrinden werden, Tom in de senaat en Thijs in de kampeerclub nog een zeer gewichtige rol zouden spelen, en hoe meneer en mevrouw Van Til door hun liefde en tact de harten van hun jon gens wisten te winnen, dan zou ik een heel nieuw boek moeten schrijven. Maar mijn bedoeling was om jullie te vertellen, hoe de Katjangs op de kostschool van Buikie kwamen en dat heb ik ge daan. Maar waarschijnlijk zijn mijn lezers nieuwsgierig te weten, wat Eddy Loomans en Tom Reedijk voor hun club, deden en hoe zij de linkervleugel van A.F.C. in het hele land beroemd maakten en dat heb ik bestemd voor dit laatste hoofdstuk.
Tom Reedijk speelde die Zondag en bijna alle volgende Zon dagen
met Eddy Loomans op de linkervleugel van zijn geliefd A.F.C. II.
Het was aan deze watervlugge, behendige spelers vooral te danken,
dat A.F.C. II in het daarop volgende seizoen kampioen werd. Hoe
langer hoe meer raakten Tom en Eddy als spelers aan elkaar gewend.
Zij kenden eikaars kracht en zwakheid, zij wisten, wat zij aan
elkaar hadden, zij speelden zo methodisch en zuiver samen, dat de
linker vleugel van A.F.C. II door alle tegenstanders langzamerhand
gevreesd werd. Wanneer Tom en Eddy meespeelden, dan konden de
A.F.C.-supporters gerust zijn, want dan was de overwinning altijd
zo goed als zeker.
Het duurde dan ook niet lang, of Tom en Eddy gingen naar het eerste
over. Dat was een dag van triomf, zowel voor de kostschool van
Buikie als voor Kees Brummer, Henk Walden, Huib Dolfers, Bram
Heesink en alle andere vrinden van de goalgetter. En niet te
vergeten voor Kitty Walden, die misschien even trots op deze
onderscheiding was als Eddy Loomans zelf.
En ook in de eersteklas competitie kreeg de linker vleugel van
A.F.C., nadat Tom en Eddy als linksbuiten en linksbinnen
meespeelden, al heel gauw een geduchte naam. In voetbalkringen
begon men langzamerhand te spreken van de „beroemde linkervleugel”
van A.F.C. Wanneer Tom Reedijk en Eddy Loomans op het veld
verschenen, werden zij met een extra applaus begroet en tijdens de
match was het „Hup! Katjang!” „Hup! Eddy!” niet van de lucht.
Dat Tom en Eddy eenmaal nog de oranje shirts zouden dragen, stond
bij allen vast.
Met zekerheid wisten alle voetbal-enthousiasten te vóórspellen, dat
de linkervleugel van A.F.C. in de toekomst ook de linker vleugel
van het Nederlands elftal zou worden.
Kees Brummer en Jan van Beek hadden al herhaaldelijk gezegd, dat
het eigenlijk een schandaal was, dat Tom en Eddy nog niet waren
aangewezen om de Nederlandse kleuren tegen het buiten land te
verdedigen. Bij elke landen-wedstrijd, die zij bijwoonden,
schimpten en scholden zij op het prutswerk, dat de linkervleugel
vertoonde en zij verkondigden luid en hartstochtelijk tegen ieder,
die het maar horen wou dat ze wel wat anders zouden hebben gezien,
als de linkervleugelspelers van A.F.C. de oranje kleuren gedragen
zouden hebben! Maar de mannen, die voor de keuze van het Nederlands
elftal verantwoordelijk waren, achtten Tom en Eddy nog te jong om
de vaderlandse kleuren te verdedigen, tot verontwaardiging van alle
A.F.C.-vrinden en de jongens van de kostschool van Buikie.
Totdat eindelijk de grote dag voor Tom en Eddy aanbrak en de
linkervleugel van A.F.C. werd uitgenodigd om de eer van Ne derland
in het Amsterdamse Stadion tegen België te verdedigen. Dat was de
dag, waarop Kees Brummer, Jan van Beek, Thijs, Henk Walden, Hein
Blommers en alle vrinden feitelijk al jaren lang hadden
gewacht.
Tom Reedijk was, toen hij gevraagd werd voor het Nederlandse elftal
niet meer op de kostschool van Buikie. En ook Eddy Loo mans was al
een paar jaar van de H.B.S. Tom was student te Delft en Eddy
studeerde in de medicijnen te Leiden. Maar al waren zij geen
„ukkies” meer, zij waren daarom niet minder gelukkig en
enthousiast, toen eindelijk hun illusie werd vervuld en zij samen
werden aangewezen om op de linkervleugel van het Nederlandse elftal
de grote strijd tegen België in het Stadion te Amsterdam te spelen.
Jaren lang hadden zij daarvan gedroomd.... eindelijk zou het dan
toch gebeuren.
In A.F.C. was het bericht, dat de beroemde linkervleugel voor de
wedstrijd Holland-België was aangewezen met gejuich ontvangen.
„Dat had twee jaar eerder moeten gebeuren!” beweerde Kees
Brummer tegen een ieder, die het maar horen wou en alle A.F.C.- ers
waren het glad met hem eens.
Mijnheer Loomans hoorde het grote nieuws op de sociëteit van
mijnheer Brummer.
„Wel, Loomans, ik feliciteer je wel!” riep de heer Brummer, die
altijd ’n beetje luidruchtig was. „Eindelijk is het dan toch zo
ver!
De heer Loomans, die niet wist, waar mijnheer Brummer het over had,
keek merkbaar verwonderd.
„Wat meen je?” vroeg hij.
„Wel, met je zoon, met Eddy!”
De heer Loomans keek mijnheer Brummer vragend aan.
„Heb je het dan nog niet gelezen op het bord van „Het Dag blad”?
Hij is gekozen in het Nederlands elftal, met Tom Reedijk!”
„O, is het anders niet!” antwoordde de heer Loomans, die voor het
voetballen nog altijd dezelfde onverschilligheid toonde als vroeger
en zich zelfs nog nooit had laten overhalen naar een match te gaan
kijken.
Maar daar werd de heer Loomans van alle kanten aangevallen. Dat was
toch meer dan bar! Ieder ander vader zou er trots op zijn! Als je
eigen zoon meespeelde in het Nederlands elftal, dan kon je toch
niet langer onverschillig blijven.
De heer Loomans mocht zich nog zo sterk verzetten, hij zou en moest
deze keer mee naar het Stadion.
„Ik zal kaarten voor jullie kopen, Loomans, voor jou en je vrouw!”
riep de heer Brummer.
„Ik kijk je m’n hele leven niet meer aan, als je niet mee gaat! ’t
Zou gewoonweg ’n schande zijn, als je thuis bleef, terwijl je zoon
tegen België speelt! Nee, nee, daar komt niks van in! Jullie gaat
met mij mee! Jij zult d’er bij zijn, als jouw zoon voor Neder land
vecht!
„Ja, ja, Loomans, Brummer heeft gelijk! Het zou gewoonweg schande
wezen, als je weg bleef!” zei mijnheer Hespers, die al jaren lang
geen match van A.F.C. had overgeslagen. „Jij moet je zoon nu eens
zien spelen!”
De heer Loomans was niet zo goed of zo kwaad, of hij moest dit keer
toegeven en zo hoorde Eddy, toen hij thuis kwam, tot zijn grote
verbazing, dat zijn vader de voetbalwedstrijd in Am sterdam zou
bijwonen. Wat Eddy nooit had durven dromen, zou dan toch eindelijk
gebeuren: zijn vader zou hem in het Stadion zien spelen.
Maar de verrassingen waren die dag niet van de lucht, ’s Avonds
kwam tante Santje binnen wandelen, tante Santje, die altijd had
gezegd, dat de voetbal een uitvinding van Satan was en dat men sen
die naar voetbalmatches gingen kijken of kinds of gek waren. Zij
kwam met haar lijfblad: de Nieuwe Rotterdamse Courant, en zei,
zodra zij binnen was, vol trots:
„Eddy, je portret staat in de krant!”
Ja, dat was voor Eddy geen nieuwtje meer. Zijn portret had al zo
dikwijls in het Dagblad gestaan.
Jawel, maar nog nooit in de Nieuwe Rotterdamse Courant! Nu was het
voor tante opeens heel wat bijzonders! Nu er zo’n mooie foto van
Eddy in haar lijfblad stond, nu zag zij alles ineens heel
anders.
„Wel, Santje, weet je, wat je dan moet doen?” zei papa Loo mans.
„Ga dan met ons mee naar Amsterdam. We gaan allemaal kijken!”
„Wat?”
Tante Santje keek, alsof zij het in Keulen hoorde donderen.
„Ga jij kijken? Jij?”
Zij kon er nog niet goed bij. Haar broer naar een voetbalmatch! Nu
hield alles op, nu liep alles op zijn eind!
„Hoe kom je daarbij?” vroeg zij.
„Ik wil Eddy ook eens zien spelen! Ieder spreekt in de stad er over
en ik ben zo langzamerhand de enige, die hem nooit heeft gezien!
Dat wordt toch te mal! En dan.... het is toch ook wel een eer voor
de familie, als je jongen de kleuren van z’n land moet
verdedigen!”
Tante Santje kon nog niets antwoorden. Zij was te verrast door deze
gans onvoorziene wending.
„Het is toch mooier, dat zij de Nederlandse kleuren in een
vreedzamer kamp verdedigen dan in een oorlog met barbaarse wapenen!
Dat zal een pacifiste als jij toch ook moeten toegeven! Jij, die
altijd zo voor de vrede strijdt!”
Santje knikte. Ja, van die kant had zij het eigenlijk nog nooit
bezien. Toen ineens gebeurde het wonder.
„Zouden jullie.... zouden jullie.... ”
Tante Santje zweeg verlegen.
„Nou, Santje?” vroeg mijnheer Loomans.
„Zouden jullie.... zouden jullie....” en eindelijk kwam het ....
„voor mij ook een kaart kunnen kopen?”
„Hoera!” riep de hele familie Loomans. Tante Santje naar een
voetbalwedstrijd! Volgens Eddy stond de wereld nu helemaal op zijn
kop!
Bij de dames Moorman was het bericht, dat Tom voor het Nederlands
elftal gevraagd was geworden, met gemengde gevoe lens
ontvangen.
Koos was nog nooit erg enthousiast voor de voetbalsport en noemde
het nog steeds een bewijs van achteruitgang der be schaving, dat
40.000 mensen naar een bruine leren bal gingen kijken.
Maar Fokeliene was wat trots op haar neef, die zij altijd nog — al
was hij dan nu ook student — haar Tommie noemde.
Juffrouw Foke wist, dat mijnheer en mevrouw Reedijk, die sinds een
jaar weer uit Indië terug waren en nu in Den Haag woonden, vast en
zeker naar het Stadion zouden gaan en in haar hart zou zij niets
liever willen dan ook gaan kijken. Maar zij durfde niet goed
tegenover Koos en tegenover de dames van het leeskransje, Claartje
Bonemeier, Petronella Krans en Mientje Snip! Wat zou den die wel
zeggen, als zij eens hoorden, dat Fokeliene naar Amsterdam, naar
een voetbalwedstrijd ging?
Maar hoe meer de dag naderde, hoe meer zij verlangde Tom op die
grote, gewichtige dag te zien. En eindelijk waagde zij het.
„Zeg, Koos, eh.... wat ik zeggen wou.... eh....”
„Ja?” zei Koos en zij keek haar zuster vragend aan.
„Ik had het je al lang willen vragen, mare.... ”
Verder kwam zij niet. Zij durfde nog niet goed.
,Nou dan, Foker Wat heb je?” vroeg Koosje verwonderd.
„Zou je het erg gek vinden, als wij.... als ik.... als wij.”
„Nou, wat dan?” drong Koos aan.
„Als wij Zondag naar Amsterdam gingen?”
„Naar Amsterdam? Waarom?”
Koos begreep er niets van.
„Naar de voetbalwedstrijd!”
Gelukkig.... het was er uit!
„Naar de voetbalwedstrijd?”
Koosje keek Foke aan, alsof zij aan haar verstand twijfelde.
„Ja, nou Tom meespeelt!”
„Och, je bent niet goed! Wat moeten wij, oude dames, nou bij zo
iets doen?” zei Koos.
„Ik zou het toch zo graag willen!”
Foke bekende het zacht, alsof het eigenlijk iets heel erg slechts
was.
„Maar, Foke!”
Nee, Koos dacht er niet over! Wat zouden Petronella Krans en
Mientje Snip van zo iets zeggen! ’t Was al te gek! Hoe kwam Foke op
de gedachte? Nee, nee, zij had veel voor de jongens over, maar
zoiets deed zij toch niet!
Toen opeens kwam er hulp van geheel onverwachte zijde. De deur ging
open en mijnheer en mevrouw Reedijk traden binnen.
„Daar komen wij nou es onverwachts op bezoek!” riep de heer
Reedijk. „We zijn met de auto!”
De tantes wisten niet, hoe zij het hadden.
Welk een verrassing! Maar de eerste begroeting was nauwelijks
afgelopen, of mijnheer Reedijk vroeg:
„En weet u, wat wij hier nou komen doen? Wij komen u vragen, of u
Zondag in de auto met ons mee gaat naar Amsterdam?”
„Naar de voetbalwedstrijd?” vroeg Foke en haar hele gezicht glom
van vreugde.
„Ja, juist!”
Koosje durfde niets te zeggen.
„Op zo’n grote dag mogen jullie oudjes niet ontbreken! Tom zal het
veel te aardig vinden, als hij weet, dat zijn beste, ouwe tantes
naar hem zitten te kijken! Nou, wat zegt u daarop?”
„Ik wil graag!” antwoordde tante Foke dadelijk.
„En u, tante Koos?”
Ja, nu kon Koos toch niet weigeren. Petronella Krans en Mientje
Snip en Claartje Bonemeier moesten dan maar zeggen, wat zij
wilden.... tante Koos zou het grote feit bestaan, zij zou op haar
acht en zeventigste jaar voor het eerst naar een voetbalmatch gaan,
wat de wereld er dan ook van mocht zeggen!
„Nou, ik wil ook wel graag!” bekende zij.
„Zie je wel?” zei Foke triomfantelijk.
Bet trad binnen.
„En onze ouwe Bet gaat ook meel Jij gaat met Jochem mee, met de
trein!” riep opeens mijnheer Reedijk, die in een opperste beste bui
was.
„Waarheen, meneer?” vroeg Bet verwonderd.
„Naar Amsterdam, naar het Stadion!”
„Naar ’t Stadion? Wat is dat?”
Bet was er nog niet achter. Zij had nog nooit van dat rare ding
gehoord.
„Naar de wedstrijd Holland-België! Jij wil Tom zeker ook wel eens
zien spelen!”
„Nou, graag meneer!” antwoordde glunderend Bet. Bet hield wel van
’n pretje. En naar Amsterdam met Jochem, dat vond zij fijn.
„Nou, da’s dan afgésproken!”
Zo zouden Tom en Eddy dan spelen onder de ogen van de tantes
Fokeliene en Koosje Moorman, van Eddy’s tante Santje, van meneer
Loomans en zelfs van Bet en Jochem! Toen Tom dit alles hoorde, riep
hij lachend:
„De wonderen zijn de wereld nog niet uit!”
Het grote Stadion was uitverkocht! Tot de laatste plaats was
bezet en er heerste onder het publiek een hevige spanning zoals
steeds op de grote dag van de Nederland-België wedstrijd. Op de
Marathon-tribune zaten tante Foke en tante Koosje, tussen de heer
en mevrouw Reedijk. Enige rijen hoger waren de heer en mevrouw
Loomans, de familie Brummer en tante Santje gezeten.
De A.F.C.-ers, zoals Kees Brummer, Henk Walden, Thijs, Huib
Delfors, Dolf Zeeters en Klaas Hibma zaten allen bij elkaar en ook
de vroegere leerlingen van de kostschool van Buikie — met Jan van
Beek en Kees Rijger aan het hoofd — waren opgekomen om de
oud-B.F.C.-er in het Nederlands elftal te zien spelen. Op een der
voorste rijen zagen zij mijnheer en mevrouw Van Til, en zij wuifden
hen van verre hartelijk toe. Ook Sampie en de Sir waren er om
getuige te zijn van de triomf van hun vroegere leer ling en
oud-clubgenoot, Tom Reedijk! En dan was er natuurlijk met Greet en
Loukie van Dieren Kitty Walden, die nu de ver loofde van Eddy
was.
Op de open tribune zat deftig in haar mooiste plunje Bet naast
Jochem. En wie ook was verschenen, dat was Eddy s ouwe vriend Klaas
Douma, de enthousiaste Vitesser. Douma was er met zijn vrouw,
Grietje, die vroeger bij meneer en mevrouw Loomans had gediend.
Alle oude vrienden en kennissen waren er om Tom en Eddy te zien
spelen op deze voor Nederland en voor A.F.C. zo gewichtige dag.
Want als Nederland won, dan zou dat ook de triomf zijn van de „good
old”, van A.F.C.
„Wat ’n mensen! Wat ’n mensen!” zei tante Koosje telkens maar weer,
en in haar hart was zij erg blij, dat Mientje Snip, Petronella
Krans en Claartje Bonemeier haar niet tussen al die mensen zagen
zitten.
Eddy’s tante, juffrouw Santje, ging nog veel verder. Zij kon niet
nalaten te zeggen:
„Ik vind het eigenlijk meer dan krankzinnig, dat er 40.000 mensen
enkel komen kijken.naar zo’n bruine bal!”
„O, je zult nog wel wat anders zien!” lachte de heer Brummer.
Hij had het nauwelijks gezegd, of een oorverdovend geschreeuw
weerklonk.
De Oranje-mannen kwamen onder de Marathonpoort door het veld
opdraven.
„Hup! Holland!” „Hup! Holland!” „Hup! Holland!”
Tante Koos viel bij dat plotseling hels lawaai bijna van schrik van
de bank.
„Vreselijk!” zei tante en zij stopte haar vingers in de oren! „’t
Lijken wel wilde beesten! Gaat dat de hele middag zo door?”
„O, tante, dat is nog niks! Straks zal je nog wat anders te horen
krijgen!”
„’t Is verschrikkelijk!” zuchtte tante. Zij kon zich niet voor
stellen, dat het nog erger kon.
Maar opeens stootte tante Foke haar zuster aan en zei, stralend van
trots:
„Kijk, kijk, Koos, daar heb je Tom!”
En werkelijk, daar hepen zij naast elkander in hun Oranje shirt, de
linker vleugel-spelers van A.F.C.: Tom Reedijk en Eddy Loomans!
„Hup, Tom! Hup, Eddy!”
Kees Brummer schreeuwde het nog net zo hard, als toen Tom en Eddy
voor het eerst in A.F.C. III samen speelden en hij zelf nog op de
H.B.S. was.
De „rode duivels” verschenen en nu waren het de Belgen, die
schreeuwden, de Nederlanders, die applaudisseerden.
„Is het nou al begonnen?” vroeg tante Foke, die de Hollandse
jongens zag goalschieten. Tante gaf daarmee wel het meest over
tuigend bewijs, dat zij totaliter niets van voetballen afwist.
Mijnheer Reedijk probeerde haar uit te leggen, wat er moest
gebeuren.
„Ziet u die palen daar, tante? Nou, daar moeten ze de bal nou
intrappen!” legde meneer Reedijk uit.
„En is dat zo moeilijk?” vroeg tanté Foke.
„Dat zult u straks wel zien!”
De elftallen werden gekiekt.
Dat vond tante Santje leuk.
„Komt dat morgen nu ook in de Nieuwe Rotterdammer?” vroeg zij.
„Ja, natuurlijk!” antwoordde mijnheer Brummer.
Nee, maar dat vond Santje toch wel erg deftig.
Maar toen ineens merkte zij hoofdschuddend op:
„Het is geen wonder, dat die jongens groots worden!”
De spelers stonden opgesteld. Het grote ogenblik van het begin van
de match was daar!
Een schrille fluit.... en wat er daarop gebeurde zou tante Koos al
haar verdere levensdagen niet meer vergeten. Het was een
geschreeuw, een gekrijs, een gebrul, alsof alle mensen plotseling
gek waren geworden.
„O,” zuchtte tante, „o, dat hou ik vast de hele middag niet uit!
Gaat dat de hele middag zo door?”
„Dat is nog maar het begin, tante!” zei mijnheer Reedijk. „Dit is
nog niks!”
„Hoor es, Foke, hoor es!” kermde tante Koos en zij herhaalde: „’t
Lijken wel wilde beesten!”
Maar tante Foke hoorde helemaal niet wat Koosje zei. Zij had alleen
maar oog voor Tom, die daar zo lenig en vlug over het veld
rende.
„Wat is het toch ’n kranige jongen, hè?” zei ze vol trots tot
mijnheer en mevrouw Reedijk.
Tante Santje was eerst hevig verontwaardigd; zij vond het mens
onterend, dat er zo werd geschreeuwd om een simpele bal!
„Ik vind het ’n schande voor onze tijd!” zei tante Santje en zij
dacht er zelfs een ogenblik over om heen te gaan. Maar omdat zij
geen kans zag door al die mensen heen te komen, bleef zij maar
zitten, al was het dan met ergernis in haar hart.
Het spel ging gelijk op. Nu eens was de bal op de Nederlandse en
dan weer op de Belgische helft. Er werd zeer vlug en heel fair
gespeeld. Kees Brummer zat te transpireren als een otter. Och, och,
wat was hij zenuwachtig! Jongens, het viel toch niet mee in zo’n
landenwedstrijd te spelen! Die Belgen speelden weergaas goed en
vooral de backs waren uitstekend in vorm. Elke aanval van de onzen
strandde telkens op de hechte, stevige Belgische verdediging. '
„Vind je het niet mooi, Bet?” vroeg Jochem, voor wie het een heel
feest was, dat hij dat mocht meemaken.
„Nee, ik vind er, eerlijk gezeid, niks an!” bekende Bet. „Zij doen
niks dan heen en weer vliegen!”
Nee, Bet vond een harddraverij van paarden veel mooier. Dan zag je
tenminste wie d’er won, maar hier begreep zij niks, niemandal
van.
„Zij moeten ’em door die goalpalen schieten!” legde Jochem uit.
„Nou, waarom doen ze ’t dan niet?” zei Bet, die zich niet kon
begrijpen, dat dat zo moeilijk was.
Tante Foke was er helemaal „in”. Zij volgde met haar ogen Tom
overal, waar hij ging en was verrukt, als neef Reedijk haar zei,
dat Tom iets moois had gedaan.
Er was al meer dan een half uur gespeeld, maar de stand was nog
altijd 0—0.
Daar opeens had Eddy de bal en hij vloog er mee van door in de
richting van het Belgische doel. En evenals op de A.F.C.-wed-
strijden holde Tom nu links van hem mee vooruit. De A.F.C.-ers
zagen dadelijk, dat het goed ging! Zij sprongen op en over het veld
klonk nu wild en hartstochtelijk de aanmoedigende kreet: „Hup,
Holland! Hup, Holland!”
En één moment hoorde je een schrille stem boven alles uit: „Hup,
Eddy! Hup, Tom!”
Prachtig combinerend snelden Tom en Eddy vooruit. Eddy gaf de bal
aan Tom over en draaide met zijn bekende behendigheid om de
Belgische halfback heen. Tom rende langs het lijntje, Eddy was al
weer naast hem.
Eén ogenblik van uiterste spanning! Daar rolde de bal voor Eddy’s
voeten.... Eddy bedacht zich geen ogenblik: onhoud baar vloog de
bal langs de Belgische keeper in het doel!
De Nederlanders waren als razend van opwinding. Tante Koos zat met
haar handen voor de oren. Waar ben ik.... ? vroeg zij zich zelve
af. Zij zag de mensen dansen, springen, hossen, zij hoor de hen
gillen en krijsen, het was, of plots 40.000 mensen stapel waren
geworden.
„Wat is er gebeurd?” vroeg zij in haar onnozelheid.
„Mens, zie je dat niet, ze hebben ’n goal!” riep een meneer in zijn
opgewondenheid.
„Dat hebben Tom en Eddy gedaan!” lichtte Foke, glimmend van trots,
haar in.
Koos zou het prachtig hebben gevonden, als ze maar niet zo gilden
en'schreeuwden.
De A.F.C.-ers en de oud-leerlingen van Buikie waren door het dolle
heen. Kees Brummer stond te zwaaien met zijn stok en zo te
schreeuwen, dat hij er paars van werd.
Kitty Walden wuifde met haar zakdoekje en Douma schreeuwde zich in
twee minuten helemaal hees. Het was een vreugde in het Nederlandse
kamp, die gewoon onbeschrijfelijk was.
Daarop werd het weer wat rustiger; het spel begon opnieuw, maar
verandering kwam er voorlopig niet meer. Met 1—0 gingen de spelers
de rust in.
Tante Koos vond de rust het beste gedeelte van de wedstrijd en zij
had niets liever gewild dan dat de kalmte tot het einde van de
wedstrijd had geduurd. Maar na een kwartier kwamen de roodhemden
weer op het veld, om dadelijk daarop door de Oranje mannen te
worden gevolgd en het lieve leven begon — en nu nog erger —
opnieuw. Want hoe meer de wedstrijd vorderde, hoe wilder en
enthousiaster de toeschouwers werden. En toen precies 6 minuten
voor het eind een kleine Belg voor de gelijkmaker had gezorgd,
begon de tribune op een woelige zee te gelijken.
De spanning was nu tot het hevigste opgevoerd. Nog vijf minu ten
moest er gespeeld worden en de stand was gelijk.
Het „Hup, Holland!” „Hup, België!” was niet van de lucht. De mensen
stonden te schreeuwen, te wuiven, met hun armen te zwaaien om de
spelers maar aan te moedigen. Kees Brummer en Jan van Beek hadden
helemaal geen stem meer en Kees’ boordje lag in „katzwijm”, zo
transpireerde hij. Zij speelden uitstekend, Eddy en Tom, maar de
Belgische backs waren zo stevig en hecht, dat er geen doorkomen aan
was.
„Hup, Eddy! Hup, Tom!” probeerde Kees nog eens te schreeu wen.
Helaas, het ging niet meer, hij kon geen geluid meer geven.
Daar plotseling zagen zij — het was twee minuten voor tijd — Tom
weer met de bal langs het lijntje vliegen. En de weg naar de goal
was vrij!
Als het nog eens ging, als het nog eens ging!
Alle Nederlanders zagen daar plots die prachtkans.
„Hup, Holland! Hup, A.F.C.! Hup, Katjang!” Het was één golf van
geluid, die over het veld naar de spelers toestroomde. Maar Tom
hoorde niets! Hij had de bal, zag daar voor hem de goal hij
begreep, het was: nu of nooit!
Bijna heel het publiek stond overeind.
Daar ging de bal in de richting van het Belgische doel!
Zou het nog lukken? Zou het nog lukken?
„Hup, Holland! Hup, Holland! Hup, Holland!”
En toen gebeurde er weer een wonder. Mijnheer Loomans en tante
Foke, ja zelfs tante Santje waren opgestaan en zij wuifden en
riepen en schreeuwden: „Hup, Tom! Hup, Tom! Hup, Tom!”
Tante Koosje was misschien de enige onder die 40.000 mensen, die
niet schreeuwde. Zij keek vol verbazing naar Foke en begreep niets
meer van de wereld.
Mijnheer Loomans was plots zó enthousiast geworden, dat hij zijn
vrouw in de arm kneep en al maar, zwaaiend met zijn hand, riep:
„Hup! Hup! Hup!”
„Zou d’ie d’er in gaan? Zou d’ie d’er in gaan?” vroeg mijnheer
Loomans hijgend.
Maar mijnheer Brummer antwoordde niet eens. Die had alleen ogen
voor de bal en schreeuwde even hard als de rest.
Oei, daar kwam juist op het laatste moment een Belgische back
aangerend. Men voelde de spanning op de tribune. Zou het waarachtig
nu nog mis gaan?
Tom zag de back, hij zag Eddy rechts van zich gaan.... joep, een
zetje naar rechts, en juist op het laatste moment lag de bal voor
Ed’s voeten. Eddy had maar te schieten....
Poem....! een kanonschot, één grote zucht van teleurstelling, de
goalpalen hadden het Belgische doel gered!
De bal vloog terug!
„Bliksems jammer!” riep de heer Brummer.
Wat ’n ramp! Wat ’n ramp!
Maar wat was dat?
Tom kopt....
Hij zit! Hij zit! Hij zit!
Hoera! Hoera! Hoera!
Het was, of de wereld verging! Zó donderend was het gebrul, dat
tante Koos er van rilde. Alles, wat Hollands was, danste,
schreeuwde, sprong, brulde! Er waren er zelfs, die elkaar
omhelsden.
Tante Koos wist niet, wat zij zag! Naast haar stond Foke te roepen:
„Hoera, Tom! Hup, Toml Hoera, Tom!”
Mijnheer Reedijk zwaaide met zijn hoed. Thijs sprong en danste. Ja,
en toen tante Koos even omkeek, toen zag zij zowaar meneer Loomans
zwaaien met zijn beide armen in de lucht en zijn mond wagenwijd
open.
„Nou, Loomans, hoe vond je ’em?” vroeg de heer Brummer.
„Prachtig! Prachtig! Prachtig!” riep mijnheer Loomans enthou siast.
Eddy’s vader nam zich op hetzelfde ogenblik voor om nooit meer een
match over te slaan, als zijn zoon meespeelde.
Jochem schreeuwde, dat het een aard had.
„Heeft Tom dat nou gedaan?” vroeg Bet.
„Heb je dat dan niet gezien, mens?” riep Jochem verontwaar digd.
„Heb je dan je ogen in je zak?”
Nee, Bet had het niet gezien, maar zij was toch zo blij en trots,
dat al die mensen „hoera!” riepen voor haar Tom, dat de tranen haar
over de wangen vloeiden.
De A.F.C.-ers waren door het dolle heen.
„Hoera! Hup, A.F.C.!” klonk het boven alles uit. En Kitty Walden
zwaaiden met haar zakdoekje, toen zij zag, dat Eddy haar
toewuifde.
Toen snerpte een fluitje.... de Holland-België wedstrijd was
geëindigd.
„Hoera! Hoera! Hoera!”
„2-1! 2-1! 2-1!” klonk het van alle kanten.
„Dat was ’n mooie, ’n heerlijke middag!” zei papa Loomans.
„Dus je hebt geen spijt?” vroeg meneer Brummer.
„Spijt? Ik had veel eerder er naar toe moeten gaan!” was het
antwoord.
En tante Santje zei: „Wat ben ik nou verlangend naar het ver slag
in de Nieuwe Rotterdammer!”
Tante Foke was innig blij en gelukkig.
„Wil je wel geloven,” zei ze tegen mijnheer Reedijk, „dat ik mij
wel 10 jaar jonger voel!”
Buikie was trots op zijn oud-leerling Tom. En hij riep tegen de Sir
en Sampie:
„Dat heeft ie m gelapt, hè?”
„Yes, very well!” antwoordde de Engelsman. Hij was de enige in het
Stadion, die zijn kalmte geen ogenblik verloren had.
Naast elkander op het veld hepen Tom en Eddy. Hun ogen
schitterden van vreugde en geluk.
„Zeg, Tom,” zei Eddy. „Dat is gelukt, hè?”
Tom klopte zijn vriend op de schouders en riep:
„Wij kunnen tevreden zijn, hè, Ed?”
Ja, werkelijk, zij konden tevreden zijn, want voor heel Neder land
stond het na deze gedenkwaardige Nederland-België wed strijd vast,
dat de vroegere linkervleugel van A.F.C. III voortaan de
linkervleugel van het Nederlandse elftal zou zijn.
Het was de glorie-dag in het voetballeven van Eddy Loomans en Tom
Reedijk.